De Snellen-letterkaart wordt op een standaardafstand van zes meter gehouden. De grootste letters op de kaart komen overeen met een visus gelijk aan 0,05. De grootte van de letters neemt stapsgewijs af. Wanneer de kleinste letters op de kaart gelezen kunnen worden, heeft de persoon een visus gelijk aan 1.2 of 12/10.
Het is echter ook mogelijk dat de grootste letters van de letterkaart niet gelezen kunnen worden. De visus wordt in dit geval bepaald door het verkorten van de afstand tot de letterkaart. Indien de letters nog steeds niet gelezen kunnen worden, kan de visus bepaald worden aan de hand van het tellen van vingers. De oogarts of optometrist houdt enkele vingers opgestoken. De afstand waarop de vingers onderscheiden worden, bepaalt de visus. Een patiënt die de vingers kan onderscheiden op een afstand van 2 meter, heeft een visus gelijk aan 2/60. In decimalen is dit ongeveer gelijk aan 0,03.
Wanneer de patiënt ook geen vingers kan onderscheiden, kan de gezichtsscherpte bepaald worden aan de hand van handbewegingen. Deze bewegingen zouden normaal gezien op 300 meter afstand waargenomen moeten worden. Handbewegingen die slechts op 3 meter afstand kan waargenomen worden, komt overeen met een visus gelijk aan 3/300.
Een oog dat ook de handbewegingen niet kan waarnemen, wordt getest op lichtperceptie. De patiënt geeft aan of hij/zij al dan niet een lichtje ziet en waar dat lichtje zich situeert. Indien er geen lichtje waargenomen wordt, is het oog blind.